Naam: Haryanti HardjoAchternaam: HardjoGeboorteplaats: Tongar, IndonesiëWoonplaatsen: Indonesia 1955 -Mijn moeder zorgde voor de weduwen en andere ouderen. Het waren mensen die met mijn vader naar Indonesië waren meegekomen. Mijn vader was de leider, dus hij was verantwoordelijk voor degenen die geen kinderen of familie hadden. Sommigen hadden hun man of vrouw in Suriname achtergelaten, weer anderen waren gescheiden. Er waren ook enkelen naar wie de familie helemaal niet meer omkeek. Ze lieten hen alleen achter in Tongar en trokken weg naar andere streken. Mijn moeder zorgde voor deze mensen. Dat waren zo’n vijftig personen. Er waren speciale bedengs (barakken) voor hen gebouwd in Simpang Empat. Moeder sliep soms ook daar. Ik hielp haar om de ouderen te verzorgen. Ik moest hun uitwerpselen weggooien in de rivier. Soms huilde ik, dan vroeg ik: ‘Waarom moeten wij deze mensen verzorgen?’ Ik had nog weinig begrip.Later heb ik het van mijn moeder overgenomen. Een van de ouderen had kanker. Maar ze had geen familie. Niemand kwam langs, niemand van de Surinaamse groep. Ik heb haar verzorgd. Ze heeft ook medische hulp gehad. Ik heb de kosten gedragen, maar de ziekte was al te ver gevorderd. Ik verzorg ongeveer acht tot tien mensen nu. Ze hebben helemaal niets meer. Het is wel zwaar, want ik moet het combineren met mijn eigen werk op het land. Ik ben daardoor niet rustig, want ik denk dan: ze zijn nog niet gewassen en ze moeten nog eten krijgen.
In Suriname aten ze brood, dat werd door de negers gemaakt. Op Sumatra is mijn moeder ook brood gaan bakken. Ze riep ‘brood, brood!’ als ze op straat liep om het te verkopen. Mijn moeder heeft zeker tot haar zestigste brood verkocht. Later had ze iemand die het voor haar rondbracht. Ze bakte het niet in een mooi gasfornuis, maar in een zelfgemaakte oven met aan de onder- en bovenkant vuur. Dat was erg warm. Als ze aan het bakken was, zag ze eruit alsof ze gedoucht had.Mijn moeder was een nette vrouw. Zij vertelde dat zij, toen ze klein was, heeft geholpen bij een Nederlands gezin. Zij leerde afwassen en de borden en het bestek goed drogen en opbergen, alles precies. Ze zei: ‘Als ik bij mijn moeder was gebleven, zou ik niets hebben geleerd’. Alles moest bij mijn moeder wit zijn, en het maakte niet uit of het gebruikt of ongebruikt was, alles moest elke week worden afgehaald om gewassen te worden. De was werd gesteven, alles op een speciale manier. Water werd eerst gekookt, dan werd er stijfsel in gedaan met een lepel lampolie en een lepel aardolie. Dat maakte het allemaal mooi glad. Strijken gebeurde met een zwaar ijzer. Daarvoor maakte mijn moeder vuur van houtskool, net als wanneer je saté roostert. De houtskool werd dan in het ijzer gedaan. Alles werd gestreken: kussenslopen, spreien, onze schooluniformen. Thuis was er iemand speciaal belast met de was.Vroeger werd niet met geld betaald, zij werd betaald met rijst, met ikan asin (zoute vis). Er waren ook mensen uit Java die hier naartoe kwamen. Ze bleven hier en mijn moeder maakte een bedeng (barak) voor hen. Mijn moeder gebruikte een bel als het etenstijd was om ze te roepen en dan kwamen ze allemaal eten. Er waren zeker vijftien personen. Ze werkten op het land of hielpen in de tapiocafabriek. Anderen hielpen om naar de markt te gaan. Als er geld was kregen ze aan het eind van de week geld en anders alleen eten. Mijn moeder kwam aan geld, omdat mijn vader staven goud had meegenomen uit Suriname. Dat werd beetje bij beetje gebruikt.
Wat ik aan cultuur heb meegekregen en wat ik ook aan de kinderen leer, is slametan (religieuze offermaaltijd). Het maakt niet uit of dat nu met Nieuwjaar is of bij hari raya (feest aan het einde van de vastenmaand). Dan koken we en zetten sesajen (offerandes). Mama zei dat ze dat van oma heeft geleerd. De doden worden vrijgelaten als het bijna vastentijd is en wij moeten dan voor de voorouders zorgen die honger en dorst hebben. Ik doe het nog, maar ik weet niet of mijn kinderen het ook zullen doen.We brengen ook een bezoek aan de mensen, die brengen we dan punjung (pakketje van rijst en toespijs dat wordt bezorgd bij goede buren, zieken en ouderen), rijst, semur (smoor) van kip en sambal goreng. Dit is een Javaanse traditie die ze in Suriname nog steeds hebben. Daar in Suriname doen ze het op de 7e, 40e en 100e dag bij een overlijden. Mijn moeder heeft voor de mensen die zij verzorgde, ook slametans gehouden tot de veertigste dag. Als ik hier een slametan geef, zijn er mensen die mij wat geven, rijst of suiker. Ook al zijn ze geen Javaan, maar een Batak. Dat bestaat nog.
Wat de economie betreft gaat het nu veel beter met Tongar. De cacao brengt veel meer op dan vroeger. De koffie heb ik allemaal weggehaald en daarvoor in de plaats heb ik palmolie geplant. Vroeger had je ook mensen die pinda plantten en bengkuang (knolgewas), de vrucht wordt gebruikt om rujak (vruchtensalade) te maken. Nu heb je dat niet meer. Iedereen is overgegaan op palmolie.
Palmolie heeft het leven hier veranderd. Jongeren uit Tongar zijn arrogant en kieskeurig geworden. De rijkdom is toegenomen, maar het sociale leven en de saamhorigheid zijn verschrompeld. Ik heb dat persoonlijk ondervonden. Afgelopen Nieuwjaar heb ik geld opgehaald om iets samen te organiseren, maar het werd gebruikt om drank te kopen. Er waren mensen dronken geworden. Ik heb geen zin om geld te geven als het voor drank wordt gebruikt. Een van mijn kinderen had bij de hari raya (feest bij het einde van de vastenmaand), jaran kepang (Javaanse paardendans) laten komen uit Kota Baru voor 2,5 miljoen rupiah. Het is voor het eerst sinds ik hier ben dat zoiets is gedaan.Mensen die weg zijn gegaan komen hier tijdens Nieuwjaar of bij de hari raya. Ze laten zich zien met hun auto’s waarmee ze rondrijden. Mensen die naar Pekanbaru zijn getrokken komen hier het meest. Niemand die er aan denkt om de gezinnen die het niet goed hebben, bij elkaar te roepen. Laatst werd dat wel gedaan, bij de vijftigste reünie. Er was nog geld over in Jakarta, Medan en andere plaatsen. Er werd geld gegeven aan de moskee, er werden enveloppen gemaakt en aan mij werd gevraagd aan wie ze zouden kunnen worden gegeven. Ik ken de mensen en heb de enveloppen persoonlijk bezorgd. Ik was zo moe geworden van het bezorgen, ik sliep daarna een hele dag.
Date Submitted: 2011-04-29
Tot aan 1939 werden circa 33.000 Javanen naar Suriname overgebracht. Na hun contractperiode vestigde de meerderheid zich in Suriname. Slechts een minderheid keerde terug naar Indonesië. De meest beschreven terugkeer is de georganiseerde repatriëring in 1954 van circa 1000 personen naar Indonesië. Deze bestond uit Javaanse ex-contractarbeiders en hun in Suriname geboren (klein)kinderen. Tegen beter weten in kwamen zij niet terecht op Java, maar in Tongar, een plaatsje in West-Sumatra. Daar bleven de meesten niet lang. Hun zoektocht naar een beter leven bracht hen naar andere plaatsen in Indonesië: Pekanbaru, Padang, Medan, Jambi, Jakarta, maar ook opnieuw naar Suriname.Veel minder bekend is de groepsmigratie in 1953 van enkele tientallen Javanen naar het buurland Frans Guyana. Vermoedelijk zijn tot aan het eind van de jaren 60 nog meer personen in groepsverband naar Frans Guyana vertrokken. Tijdens de Surinaamse binnenlandse oorlog weken ook Javanen, vooral vanuit Moengo en Albina, naar Frans Guyana uit. Volgens de Franse bevolkingsgegevens van 2005 wonen momenteel zo’n 1900 Javanen in Frans Guyana.De meest recente omvangrijke landverhuizing van Javaanse Surinamers vond plaats vóór de onafhankelijkheid van Suriname in 1975, dit keer uit Suriname naar Nederland. In de ban van politieke leiders die van mening waren dat de onafhankelijkheid niet goed zou uitpakken voor de positie van de Javanen, vertrokken circa 22.000 Javanen naar Nederland. Onder hen bevonden zich ook degenen die het eerder hadden geprobeerd in Indonesië en in Frans Guyana.Deze meervoudige migratie van de Surinaamse Javanen, is het onderwerp van het levensverhalen project Javaanse Migratie en Erfgoedvorming in Suriname, Indonesië en Nederland. Om van de meervoudige migratiebewegingen en de persoonlijke ervaringen van de Javaanse migranten een helder beeld te krijgen, is een oral history-project opgezet rondom migratie en erfgoedvorming onder de Javanen in Suriname, Indonesië en Nederland.Aan dit project werkten het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde (KITLV) en de Stichting Comité Herdenking Javaanse Immigratie (STICHJI) samen.De interviews zijn te beluisteren op de website van Javanen in Diaspora, de metadata en de samenvattingen van de interviews zijn opgeslagen in EASY.