Op 31 maart 1943 woonde de heer Stoppelenburg met zijn vader, moeder en broertje aan de Schiedamseweg. Op het moment van het bombardement bevond hij zich in de schuilkelder bij school. Zijn moeder kwam hem halen. Onderweg naar huis was hij getuige van de schade die het bombardement aanrichtte, waaraan hij nog jaren angstdromen overhield. Zijn vader was in de oorlog vrijwilliger bij de politie. Het hele gezin heeft het bombardement overleefd en kwam terecht in Amsterdam. In 1945 keerde het gezin terug naar Delfshaven.
Op 31 maart 1943 vertrok een grote groep Amerikaanse bommenwerpers uit Engeland voor een missie boven Nederland. Doelwit was de haveninstallaties rond Rotterdam. Door slecht weer, moeilijke navigatie, de betrekkelijk hoge aanvliegroute en een sterke wind aan de grond kwamen ongeveer 70 zware brisantbommen terecht op de woonwijk Bospolder-Tussendijken. In de bedrijvige en dichtbevolkte buurt werden vrijwel alle huizen verwoest of beschadigd. Branden, die door de sterke wind werden aangewakkerd, konden moeilijk worden geblust vanwege een tekort aan water. De hulpverlening had door de paniek en de chaos weinig structuur. Bij het bombardement kwamen 326 Rotterdammers om. Honderden gewonden en duizenden daklozen moesten in de toch al moeilijke oorlogsomstandigheden worden opgevangen.Dit project heeft ooggetuigen van toen aan het woord gelaten. Hun verhalen brengen dit 'vergissingsbombardement' tot leven, laten zien wat de persoonlijke gevolgen waren en welke betekenis deze gebeurtenis had voor de sociale verbondenheid in de wijk. Ook komt de vraag aan de orde wat dit geallieerde bombardement betekende voor de anti-Duitse gezindheid van de betrokkenen.