Conclusie en AanbevelingenDoor middel van 75 proefsleuven (8396 m2) is 14.5 ha van het plangebied Kampershoek Noord onderzocht. De ondergrond van het akkercomplex blijkt te bestaan uit een tweetal hogere dekzandkoppen omgeven door middelhoge zones (met daarin de meeste vindplaatsen). Van een groot, lager gelegen gebied is sprake aan de noordwestzijde van het plangebied. De betrekkelijk droge en leemrijke bodems zijn altijd uitermate geschikt geweest voor bewoning en beakkering. De ondergrond van het onderzochte deelgebied is goed geconserveerd en is slechts plaatselijk gediepwoeld. Alleen op de plaats van een aantal afgebroken stallen zijn wat meer verstoringen aangetroffen, alsmede reductieverschijnselen in de ondergrond.Tijdens het onderzoek is een aanzienlijk aantal grondsporen aangetroffen, dat in een tiental vindplaatsen is onderverdeeld. Sommige vindplaatsen zijn minder goed te begrenzen en andere kunnen sporen uit meerdere perioden omvatten. Er zijn eveneens resten gevonden van het vroegere Procureurspadje en van de laat- en postmiddeleeuwse verkaveling.Bij de tien vindplaatsen gaat het om resten van 'zwervende erven' uit de Late Bronstijd-IJzertijd (vindplaats 2, 5-7), grafvelden uit de Late Bronstijd/Vroege IJzertijd en/of Late IJzertijd (3, 10), delen van inheems-Romeinse nederzettingen (4, 9), een erf uit de Volle Middeleeuwen (1) en water- en/of leemkuilen met een onbekende datering (8). Nogmaals dient benadrukt te worden dat sommige vindplaatsen moeilijk precies te dateren zijn en sporen uit meerdere perioden kunnen omvatten.De vindplaatsen 1, 3, 4, 8, 9 en 10 zijn in principe behoudenswaardig. Er zijn verschillende opties voor de omgang met de archeologische resten. De eerste is behoud van de vindplaatsen in situ, ofwel het beschermen ervan als archeologisch monument. Het probleem voor de opdrachtgever bij deze optie is natuurlijk dat delen van het plangebied in dit geval niet goed ontwikkeld kunnen worden. Oplossingen als 'archeologie-vriendelijk' bouwen of het inrichten van vindplaatsen als groenvoorzieningen, lijken in dit geval geen reële oplossingen. Als gevolg van het dunne akkerdek over de vindplaatsen zullen deze altijd (deels) verstoord worden door kabel- en leidingsleuven, reductieverschijnselen onder weg- en erfverharding, onder bebouwing of de wortelwerking van bomen en struiken.Indien besloten mocht worden tot behoud ex situ, ofwel het uitvoeren van een Definitieve Archeologische Opgraving (DAO), zijn verschillende onderzoeksstrategieën mogelijk. Een eerste is het integraal opgraven van alle vindplaatsen volgens de 'standaard-methode', waarbij alle sporen worden onderzocht en vondsten verzameld. Een tweede denkbare strategie is een meer 'extensieve', waarbij vindplaatsen wel compleet worden opengelegd en opgetekend, maar waarbij bij het onderzoek van de sporen een selectie wordt gemaakt in het licht van de reeds bestaande kennis over de micro-regio Weert-Nederweert. Wil een dergelijk onderzoek wetenschappelijk verantwoord zijn, is het van belang dat het wordt ontworpen en uitgevoerd vanuit een grondige kennis van de archeologie van de micro-regio en het Zuidnederlandse dekzandgebied.
Date: 30-01-2006 (aanvang onderzoek)