Hynetwork Services B.V. (hierna HnS) – een dochteronderneming van de N.V. Nederlandse Gasunie (hierna Gasunie) – heeft het voornemen een ondergrondse leidingnetwerk met bijbehorende (bovengrondse) voorzieningen voor het transport van waterstof te ontwikkelen in het Noordzeekanaalgebied (hierna NZKG): het project Waterstofnetwerk Noordzeekanaalgebied. Dit hogedruk waterstofleidingnetwerk wordt onderdeel van een landelijk waterstofnetwerk. Om de ontwikkeling van Waterstofnetwerk NZKG mogelijk te maken moet onder andere een milieueffectrapportage (hierna m.e.r.) worden uitgevoerd.
Bij de aanlegwerkzaamheden kunnen eventuele archeologische waarden worden verstoord. Het archeologisch onderzoek dient als onderbouwing voor het MER dat voor de aanleg van de waterstofleiding wordt opgesteld. Een bureauonderzoek is de eerste stap binnen de Archeologische Monumentenzorg (AMZ, zie bijlage 2). Onderhavig bureauonderzoek behandelt deelgebied II, locatie Driehuis Oost, gelegen in de gemeente Velsen. Hiervoor geldt een onderzoeksplicht conform het beleid van de gemeente Velsen.
Uit het bureauonderzoek kan het volgende geconcludeerd worden op chronologische volgorde van archeologische periodes. Resten uit het paleolithicum en mesolithicum kunnen verwacht worden op het pleistocene oppervlak op circa 20 tot 24m -NAP. Gezien de maximale ontgraving 16 m-mv betreft, worden deze resten niet verwacht. Ten zuiden van het plangebied is bij onderzoek (Zaakid. 2383922100) de top van een duin vastgesteld met daarin sporen uit de ijzertijd. Ook in en/of op zeer korte afstand van het plangebied wordt in de waarnemingen melding gemaakt van duinzand en sporen uit de ijzertijd.
De aanwezigheid van duinzand en resten vanaf de ijzertijd in het plangebied kan derhalve niet worden uitgesloten. Tijdens de late middeleeuwen werd een dijk aangelegd in het noordwestelijke deel van het plangebied.
Op basis van de historische kaarten was er geen bebouwing in het plangebied aanwezig.
Advies Het deel van het tracé dat uitgevoerd wordt door middel van een horizontaal gestuurde boring, kan worden vrijgegeven aangezien de verwachte verstoring door een gestuurde boring beperkt is. Wat betreft de diepte van de boring wordt hierbij geadviseerd om deze hoger dan 19 m -NAP of dieper dan 26 m -NAP aan te leggen. De geplande diepte van 14 tot 16m -mv ligt binnen deze advieszone en kan dus behouden worden.
Voor het in- en uittredepunt van de HDD en de delen van het tracé in open ontgraving geldt:
- Tracédelen die op korte afstand1 van bestaande kabels en leidingen aangelegd worden, kunnen eveneens vrijgegeven worden. 2
- Tracédelen met lage verwachting, kunnen ook worden vrijgegeven
Voor tracédelen met een hoge of middelhoge verwachting adviseert Antea Group een inventariserend veldonderzoek d.m.v. boringen, verkennende fase, uit te voeren op de locaties waar graafwerkzaamheden gepland zijn.
De methode – een verkennend booronderzoek bestaande uit 6 boringen per hectare of 1 boring per 50m tracé - is er niet primair op gericht om archeologische resten aan te treffen (hiervoor is de gehanteerde boordichtheid en –intensiteit te gering), maar is wel uitermate geschikt om:
1) de aard van bodemopbouw en
2) de mate van intactheid van de oorspronkelijke bodemopbouw inclusief de archeologische sporendragende niveaus te bepalen. Voor onderhavig plangebied komt dit op 5 à 6 boringen. Indien uit het archeologisch booronderzoek blijkt dat de niveaus niet intact zijn dan kan vrijgave voor het plangebied volgen. Mocht blijken dat dit niet met zekerheid kan worden vastgesteld, dan kan een vervolgonderzoek noodzakelijk zijn op die locaties waar deze niveaus bereikt worden. In overleg met de opdrachtgever kan dan worden gekeken naar de meest praktische vorm van vervolgonderzoek, zijnde proefsleuven of een archeologische begeleiding van de uit te voeren graafwerkzaamheden. Voor de werkzaamheden ten behoeve van het verwijderen van het afsluitschema en leiding, die waarschijnlijk grotendeels in reeds geroerde grond plaatsvinden adviseren wij om deze werkzaamheden vrij te stellen van verder onderzoek, doch de uitvoerder te wijzen op onderstaande:
Ook voor vrijgegeven (delen van) plangebieden bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Het betreft dan vaak kleine sporen of resten die niet door middel van een booronderzoek kunnen worden opgespoord. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de Minister (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: telefoon 033-4217456). Een vondstmelding bij de gemeentelijk of provinciaal archeoloog kan ook.
Het voornoemde is een advies; het hierop nemen van een selectiebesluit is voorbehouden aan de bevoegde overheid, in deze de gemeente Velsen