Archeologisch bureau- en verkennend booronderzoek Clarissenstraat 31-33 te Boxtel

DOI

Het archeologisch bureau- en verkennende booronderzoek voor de Clarissenstraat 31-33 te Boxtel is opgesteld door Buro de Brug in opdracht van dhr P. van Heeswijk. De aanleiding tot dit onderzoek is de geplande sloop van de voormalige NIVO garage en de voorgenomen nieuwbouw van 2 vrijstaande villa’s. Voor het bouwen van twee woningen is een aanpassing van het bestemmingsplan noodzakelijk. Het voorliggende onderzoeksrapport gaat in op de verwachte en aangetroffen archeologische waarden in het plangebied, waarmee enerzijds de bestemmingswijziging mogelijk wordt gemaakt en anderzijds de feitelijke archeologische potentie van het terrein wordt vastgesteld. Dit laatste kan gebruikt worden bij de aanvraag en beoordeling van de omgevingsvergunning.Het verhaal gaat dat op deze locatie tussen 1427 en 1727 het Klooster St Elizabethsdal, later Clarissenklooster, heeft gestaan. Conform het archeologiebeleid van de gemeente Boxtel, waarin het plangebied gekarakteriseerd wordt als: “van zeer hoge archeologisch waarde en cultuurhistorische objecten met een archeologisch belang”, dient op deze locatie onderzoek plaats te vinden bij ingrepen groter dan 50 m2 of dieper dan 40 cm.Buro de Brug heeft een bureauonderzoek en een verkennend booronderzoek uitgevoerd om deze verwachting te toetsen.De zeer hoge archeologische verwachting, vanwege de ligging binnen de historische kern van Boxtel en in het bijzonder vanwege de veronderstelde aanwezigheid van het Clarissenklooster - zoals beschreven in het gemeentelijke advies - wordt niet bevestigd door het bureau- en booronderzoek. Het terrein is zeer arm aan vondstmateriaal en de bodem kent geen archeologisch relevante gelaagdheid die verband zou kunnen houden met bewoning in de Late-Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd. Geconcludeerd kan worden dat er op het terrein geen klooster heeft gestaan. Daarmee vervalt de zeer hoge archeologische en cultuurhistorische verwachting uit de beleidsadvieskaart voor het plangebied. Vanwege het natte karakter is de verwachting ten aanzien van eventuele off site sporen, zoals schuurtjes, die verband kunnen houden met het (mogelijk elders aanwezige) klooster, zeer laag.Uit het booronderzoek blijkt dat de ondergrond in het gehele plangebied bestaat uit vrij vlakke dekzandgronden. Binnen het plangebied komen geen hoog potentiele dekzandruggen of -koppen met podzolprofielen of akkerdekken (enkeerdgronden) voor. Bovenin het dekzand heeft zich, in het westelijke deel (het achterterrein), een beekeerdgrond ontwikkeld. Deze bodems ontstaan in laaggelegen, natte dekzanden. Op de beekeerdgronden is een ophogingspakket aangebracht, waarin losse brokjes baksteen voorkomen. Dit is normaal materiaal in een ophogingslaag, en geeft het geheel stevigheid en zorgt voor goede ontwatering. Een archeologisch relevante gelaagdheid, of vloerniveaus zijn niet aangetroffen.Ook de analyse die binnen het bureauonderzoek is uitgevoerd, ondersteunt de indruk dat het plangebied door de eeuwen heen relatief laag en nat moet zijn geweest. Op alle historische kaarten lijkt de achterste helft van het plangebied onbebouwd, en vooral in gebruik als weiland of bleekveld. De aanleg van Binnendommeltjes net ten noorden van het plangebied bevestigt slechte natuurlijke ontwatering. Kortom, niets duidt op het gebruik van het westelijke deel van het plangebied als oude landbouwgrond. Op basis hiervan geldt een (zeer) lage verwachting voor perioden voorafgaand aan de Middeleeuwen.Op het voorterrein (oostelijke helft van het plangebied) reiken de recente verstoringen tot 150cm beneden maaiveld, tot in het dekzand. De bovenliggende beekgrond is geheel vergraven. In het dekzand zelf zijn geen resten van podzolprofielen waargenomen. Daarmee is ook hier de verwachting op sporen of vondsten uit perioden voorafgaand aan de Middeleeuwen (zeer) laag tot afwezig.Voor de reeds gesaneerde zones is de archeologische verwachting al komen te vervallen.Buro de Brug adviseert op grond van a) het ontbreken van aanwijzingen op archeologische resten, b) de duidelijk ongunstige, want te natte, omstandigheden binnen het westelijke deel (achterterrein) van het plangebied en c) de aanwezige verstoringen op de oostelijke helft (voorterrein) de dubbelbestemming archeologie voor het gehele plangebied te laten vervallen. Dit betreft een selectieadvies. De gemeente dient altijd eerst een selectiebesluit te nemen voor de aanvang van eventuele werkzaamheden.Vanzelfsprekend kan nimmer worden uitgesloten dat er alsnog een vondst wordt gedaan. Maar dat valt onder de noemer ‘toevalsvondsten’. Wanneer tijdens het uitvoeren van bodemingrepen in het plangebied onverhoopt archeologische sporen of vondsten worden aangetroffen, is men wettelijk verplicht hiervan direct melding te doen bij het bevoegd gezag, conform artikel 53 van de Monumentenwet 1988 en de Wet op de archeologische monumentenzorg.

Date: 20/07/2015 (veldwerk)

Identifier
DOI https://doi.org/10.17026/dans-26a-p3tc
Metadata Access https://archaeology.datastations.nl/oai?verb=GetRecord&metadataPrefix=oai_datacite&identifier=doi:10.17026/dans-26a-p3tc
Provenance
Creator C. Sueur; J. Brijker
Publisher DANS Data Station Archaeology
Contributor K.M. Kant, van der; Buro de Brug BV
Publication Year 2017
Rights CC-BY-4.0; info:eu-repo/semantics/openAccess; http://creativecommons.org/licenses/by/4.0
OpenAccess true
Contact K.M. Kant, van der (Buro de Brug)
Representation
Resource Type Dataset
Format application/pdf; text/xml
Size 1975593; 76257; 8729; 8467; 1428; 3456
Version 1.0
Discipline Humanities