In deze rapportage presenteert VUhbs de wetenschappelijke resultaten van het archeologisch onderzoek op de vindplaats Castellum in de gemeente Houten. Tussen 2010 en 2012 voerde VUhbs in opdracht van Roosdom Tijhuis B.V. een vlakdekkende opgraving uit. Hierbij zijn archeologische resten onderzocht die ernstig werden bedreigd door de voorgenomen bouw van woningen. In de onderhavige rapportage worden de resultaten van de opgraving Houten-Castellum ontsloten voor zowel de wetenschappelijke wereld als overige geïnteresseerden. De vindplaats Houten-Castellum bevindt zich in het Utrechtse Rivierengebied en is gesitueerd aan de zuidkant van Houten, direct ten oosten van de spoorbaan Utrecht-Den Bosch. De vindplaats omvat het noordelijke deel van een langgerekt beschermd archeologisch rijksmonument dat bekend staat onder de naam Hofstad of ‘terrein 16’. Door de beschermde status van dit monument werd de rol van bevoegd gezag vervuld door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE).In de jaren 1971 tot en met 1973 zijn verscheidene veldprospecties uitgevoerd door de vrijwilligers van de Archeologische Werkgemeenschap Nederland (AWN). Ter hoogte van terrein 16 zijn daarbij enkele archeologische waarnemingen gedaan. Dit kreeg begin jaren ‘80 van de vorige eeuw een vervolg met inventariserend onderzoek door de toenmalige Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB), waarbij terrein 16 is voorgedragen voor wettelijke bescherming.Ondermeer uit deze onderzoeken is gebleken dat terrein 16 goed tot uitstekend geconserveerde nederzettingssporen herbergt uit de Late IJzertijd, de Romeinse tijd en de Vroege Middeleeuwen. Op het gehele terrein is onder de recente bouwvoor een oude cultuurlaag aanwezig. Het aantal vondsten en sporen neemt toe in zuidelijke richting. De totale omvang van de nederzetting kan op basis van de fosfaatkartering worden bepaald op ca. 7 ha. Op basis van de langgerekte fosfaatvlek is geconcludeerd dat het aannemelijk is dat op terrein 16 een aaneengesloten keten van boerderijen heeft gestaan aan weerszijden van een restgeul. Na 2000 en voorafgaand aan de definitieve opgraving hebben meerdere kleine onderzoeken plaatsgevonden binnen de grenzen van terrein 16. Zo is In het najaar van 2004 door VUhbs een opgraving uitgevoerd in het tracé van een gepland diepriool, gelegen in het huidige plangebied Hofstad IV, het meest zuidelijke deel van terrein 16, net buiten de vindplaats Castellum. Bij dit onderzoek zijn bewoningssporen uit de periode tussen de Late IJzertijd en de midden-Romeinse tijd gedocumenteerd, gelegen aan weerszijden van een restgeul. Een bijzondere vondst uit deze opgraving betreft een intentionele depositie van twee complete potten met daaronder een concentratie metalen onderdelen van militaire uitrustingen; vooral wangkleppen van helmen. Bij een proefsleuvenonderzoek in ditzelfde zuidelijke deel, uitgevoerd door BAAC in 2009, zijn sporen en vondsten uit de tweede helft van de Midden Bronstijd, de IJzertijd en de Romeinse tijd aangetroffen. In hetzelfde jaar is ook het noordelijke deel van terrein 16 -aangeduid als Houten-Castellum- onderzocht met proefsleuven. Ook hier zijn sporen en vondsten uit de IJzertijd en de Romeinse tijd aangetroffen, geassocieerd met een restgeul. Deze laatstgenoemde vindplaats is uiteindelijk opgegraven door VUhbs. Uit de opgraving van de vindplaats Castellum blijkt dat het landschap tijdens de bewoning zeer dynamisch was, mede door de vele reactiveringen van het geulencomplex door de tijd heen. Desondanks was deze locatie tussen de Vroege IJzertijd en de Vroege Middeleeuwen een geschikte plaats om te wonen, zo blijkt uit de aangetroffen sporen en vondsten. Zowel op de westoever als in restgeul zelf zijn belangwekkende archeologische resten gevonden uit al de genoemde periodes. De archeologische resten uit de Midden IJzertijd en het begin van de Late IJzertijd zijn ronduit spectaculair. Uit deze periode stammen een houten kano, twee brugconstructies, twee wilgentenen fuiken en een inhumatiegraf. Verder is een omgreppeld terrein (enclosures) gevonden dat als rituele plaats heeft gediend. Waarschijnlijk werden hier rituelen uitgevoerd die te maken hadden met de verering van de voorouders. Tot de geassocieerde vondsten behoren complete aardewerk potten, vele slingerkogels en menselijk bot, waaronder complete schedels. Op twee schedels bevinden zich slijtagesporen waaruit afgelezen kan worden dat ze tentoongesteld zijn geweest. De vondstassemblage uit de Midden IJzertijd is uniek voor Nederland in omvang en samenstelling. Naast bijzonder grote hoeveelheden aardewerk, natuursteen en dierlijk bot is vooral ook de categorie metaal uitzonderlijk te noemen, aangezien metaalvondsten uit deze periode tot op heden zeer schaars waren. Onder de vondsten bevinden zich ijzeren en bronzen kropnaalden, fibulae, sieraden en gereedschap. Sommige stukken, zoals meerdere fibula en een scheermes, zijn geïmporteerd vanuit de Keltische regio. Er zijn bij de opgraving geen huizen uit de Midden IJzertijd ontdekt. Waarschijnlijk zijn de relatief ondiepe sporen van deze huizen (en bijgebouwen) verstoord. Een belangrijk verworven inzicht is de mate waarin de lager gelegen restgeulzone door de bewoners van Castellum is gebruikt. Zeker in de vroegere Midden IJzertijd zal de geul bevaarbaar zijn geweest en als een transportader hebben gediend, zo blijkt ook uit de vondst van een houten kano. Verder is de geul, getuige de fuiken, gebruikt als voedselbron en had deze ook een zekere spirituele betekenis, zo blijkt uit de verschillende bijzondere, intentionele deposities. Dat de geul geen onoverbrugbare barrière was blijkt uit de brugconstructies die de verschillende hogere delen van het landschap met elkaar verbonden. Na een periode van discontinuïteit aan het einde van de Late IJzertijd, globaal de 1ste eeuw voor Chr., werd de vindplaats rond het begin van de jaartelling weer bewoond. In deze vroegste Romeinse periode waren twee erven bewoond, waarvan twee huisplattegronden en enkele kuilen zijn opgegraven. Verlatingsdeposities uit deze vroeg-Romeinse sporen suggereren dat de bewoners waren beïnvloed door noordelijke aardewerktradities, maar ook dat zij een band hadden met het Romeinse leger. Dit idee wordt ondersteund door de vondst van Augusteische munten die normaliter vooral met het militaire apparaat worden geassocieerd. Omstreeks het midden van de 1ste eeuw na Chr. werden twee nieuwe erven ingericht, dit keer iets dichter bij de restgeul. In de restgeul kunnen vondstconcentraties worden herkend die samenhangen met de ligging van de respectievelijke huizen. Op basis van een derde vondstconcentratie in het uiterste noorden van de opgraving wordt een derde erf verondersteld, waarvan echter geen sporen op de oever zijn aangetroffen. Mogelijk zijn deze sporen in een latere periode geërodeerd of bevinden zij zich net buiten de grenzen van de opgraving. Opmerkelijk is het hoge aandeel handgevormd aardewerk. Tot aan het einde van de 1ste eeuw na Chr. bleef dit aardewerk prominent in gebruik binnen de nederzetting van Castellum, zo blijkt ook uit een bijzondere depositie uit de nadagen van de genoemde erven. In de bovenvulling van een greppel waren enkele complete handgevormde potten en een gevlochten mand of fuik met daarin bilzekruid geplaatst. Van dit bilzekruid wordt verondersteld dat het een medicinale werking had. Een andere opmerkelijke vondst van hetzelfde kruid betreft een benen kokertje of ampul gevuld met zaden van bilzekruid en dichtgestopt met een propje niet nader te duiden substantie. Omstreeks 100 na Chr. kwam de zojuist beschreven bewoning tot een einde. Er vond vervolgens een herinrichting plaats, waarbij het terrein werd geëgaliseerd; de lager gelegen geul werd (deels) opgevuld met grond van de hogere oever. Dat daarbij ook veel ouder vondstmateriaal in de geul terecht kwam blijkt uit de sterk gemengde vondstassemblages uit de vroeg 2de-eeuwse geullagen (11004 en 11003). In de 2de eeuw na Chr. werd een nieuw erf ingericht in het uiterst zuidelijke deel van het plangebied. Op deze locatie is een deels bewaarde gebouwplattegrond onderzocht. In de aangrenzende geulvullingen bevond zich een concentratie aardewerk, metaal, glas en natuursteen die met het huis kan worden geassocieerd. Daarnaast is nabij het huis ook een groot deel van een houten schrijfplankje gevonden waarop helaas geen tekst kon worden gelezen. Er zijn geen aanwijzingen voor laat 3de-eeuwse en 4de-eeuwse bewoning gevonden. In de Vroege Middeleeuwen werd het terrein echter weer kortstondig bewoond, zo blijkt uit de aanwezigheid van een erf met een huis, een spieker, een waterkuil en meerdere hekwerken. Hoewel het erf vondstarm was, is wel een bijzondere vondst uit deze periode gedaan: een zilveren, vergulde fibulae, ingelegd met almandien. Na de Vroege Middeleeuwen is het plangebied alleen nog gebruikt als landbouwgrond. Uit de jongere bewoningsperioden zijn alleen losse vondsten gedaan.