Gespecificeerde archeologische verwachting
Op basis van het archeologisch bureauonderzoek heeft het plangebied een hoge verwachting op het voorkomen van archeologische resten uit de perioden Laat Paleolithicum t/m de Vroege Middeleeuwen, een middelhoge verwachting voor de periode Late Middeleeuwen en een lage verwachting voor de periode Nieuwe tijd. Verzamelde landschappelijke gegevens geven aan dat het plangebied op/binnen een sandrvlakte (sandrvlakte van Schaarsbergen) ligt met vrijwel direct ten oosten een droogdal en ook niet ver ten zuiden het Renkums beekdal. Voor Jagers-Verzamelaars (Paleolithicum t/m Midden Neolithicum) had het plangebied een gunstige ligging als tijdelijke nederzettingslocatie (jachtkampementen). Het nabijgelegen Renkums beekdal vormde een bron van (drink)water en een geschikte jachtlocatie (drinkplaats voor wild). Wellicht dat het droogdal in deze perioden (tijdens het Vroeg Holoceen en periodiek tijdens het Midden en Laat Holoceen) ook nog watervoerend was. Ook voor Landbouwers vormde het plangebied in principe een geschikte locaties voor permanente bewoning. De sandrvlakte was van nature voldoende gedraineerd en daarmee mede geschikt als landbouwgronden. Kanttekening is wel dat het bodemmateriaal plaatselijk zeer grind- en zelfs stenenrijk kan zijn, waardoor de grond lastig te bewerken is voor landbouwdoeleinden. Het Renkums beekdal vormde juist weer een nabijgelegen bron van (drink)water. Daarnaast was het beekdal een waterrijk, lager gelegen gebied en juist geschikt voor het houden van vee (natte graslanden, hoge biodiversiteit). Geraadpleegd/beschikbaar historisch kaartmateriaal laat verder zien dat het plangebied vanaf in ieder geval de 17e eeuw onbebouwd en waarschijnlijk langdurig heide betrof en pas in de tweede helft van de 19e eeuw deels (hakhout)bos en akkerland betrof, op enige afstand van het destijds aanwezige buurtschap Renkum. De kans op het aantreffen van restanten van historische bouwwerken/bebouwing uit de Late Middeleeuwen en/of de Nieuwe tijd (bijvoorbeeld in de vorm van muurresten/fundering) binnen de begrenzing van het plangebied wordt daarom kleiner/minder waarschijnlijk geacht. Wel heeft het plangebied een verhoogde trefkans voor losse resten/gebruiksvoorwerpen van militaria. Het plangebied ligt in een omgeving waar tijdens de Tweede Wereldoorlog zwaar gevochten is en het dorp Renkum heeft in de maanden tot de bevrijding bloot gestaan aan artilleriebeschietingen. Tevens laat een militaire luchtfoto genomen op 8 april 2024 zien dat in de omgeving van het plangebied militaire structuren hebben gelegen, aangelegd door de Duitse bezetter.
Resultaten inventariserend veldonderzoek
De resultaten van het inventariserend veldonderzoek (IVO, verkennende fase) laten zien dat binnen het merendeel van het plangebied sprake is van een geroerde/verstoorde bodemopbouw tot gemiddeld tot 100 cm -mv, waar geen intact/onverstoord restant van de oorspronkelijke bodemopbouw meer aanwezig is en onder het verstoringsniveau een scherpe overgang plaatsvindt direct naar de C-horizont (het oorspronkelijke moedermateriaal, sneeuw-/ijssmeltwaterafzettingen).
Alleen in de meest zuidoostelijke strook van het plangebied is onder een circa 60 cm dik pakket omgewerkte of deels opgebrachte grond nog wel sprake van een merendeels intacte oorspronkelijke bodemopbouw, bestaande uit een onverstoord restant van een 30 tot 70 cm dik plaggendek met hieronder nog een restant van de overgangs-BC-horizont van waarschijnlijk de van nature gevormde holtpodzolbodem/bruine bosgrond.
Conclusie
Op basis van de aangetroffen bodemopbouw wordt geconcludeerd dat binnen het merendeel van het plangebied het archeologisch potentiële vondst- als sporenniveau merendeels/geheel is verstoord/vergraven (zie kaart 17). Alleen voor de zuidoostelijke strook van het plangebied (zie kaart 17) geldt dat het archeologisch potentiële vondstniveau zijn aangetast, maar dat het archeologisch potentiële sporenniveau hier nog wel (deels) intact aanwezig is. Dit betekent dat eventuele vuursteenvindplaatsen van jagers-verzamelaars (Paleolithicum t/m Midden-Neolithicum) zullen zijn verstoord, maar dat sporen van permanente bewoning (landbouwers) nog wel intact kunnen worden aangetroffen. Archeologische sporen (indien aanwezig) zullen meest duidelijk zichtbaar zijn in de BC-horizont en op de overgang naar de C-horizont (vanaf circa 90 cm -mv).
Voor het merendeel van het plangebied kan de verwachting voor alle archeologische perioden bijgesteld worden naar een lage verwachting. Voor de zuidoostelijke strook van het plangebied kan de verwachting voor de perioden (Laat) Paleolithicum t/m Midden-Neolithicum (aanwezigheid van intacte vuursteenvind-plaatsen) ook bijgesteld worden naar een lage verwachting, echter voor de perioden Laat Neolithicum t/m Middeleeuwen dient de hoge tot middelhoge verwachting te worden gehandhaafd.
Advies
Op grond van de resultaten van het bureau- en veldonderzoek wordt door Econsultancy de aanbeveling gedaan om voor het merendeel van het plangebied geen vervolgonderzoek te laten uitvoeren (zie kaart 17). Hier geldt dat de natuurlijke bodemopbouw verstoord is tot in de oorspronkelijke top van de C-horizont en dat het archeologisch potentiële vondst- als sporenniveau (vrijwel) geheel zijn verstoord/vergraven.
Alleen voor de zuidoostelijke strook van het plangebied (zie kaart 17) wordt door Econsultancy de aanbeveling gedaan om een vervolgonderzoek te laten uitvoeren indien hier ook daadwerkelijk bodemverstorende ingrepen gaan plaatsvinden die dieper gaan dan 60 cm -mv. Er dient een dikte van circa 30 cm van het plaggendek behouden te blijven (betreft tevens het onverstoorde restant van het plaggendek ter plaatse van boring 9) als bufferzone en conserveringslaag van het onderliggende potentiële archeologisch sporenniveau, dat direct onder het plaggendek nog merendeels intact wordt verwacht. Indien noodzakelijk wordt geadviseerd dit vervolgonderzoek te laten uitvoeren in de vorm van een proefsleuvenonderzoek (IVO-P). Voor het proefsleuvenonderzoek (IVO-P) dient een Programma van Eisen (PvE) te worden opgesteld, waarin beschreven staat op welke wijze het onderzoek uitgevoerd dient te worden. Dit PvE dient te worden beoordeeld door het bevoegd gezag (gemeente Renkum).
Dit advies is voorgelegd aan het bevoegd gezag in kwestie, Burgemeester en Wethouders van de gemeente Renkum, en door middel van een selectiebesluit als zodanig bekrachtigd (beoordeling archeologisch rapport door de heer S. Diependaal, Regioarcheoloog regio Arnhem e.o., d.d. 18 november 2024). Met bovenstaand advies is ingestemd.
Er is geprobeerd een zo gefundeerd mogelijk advies te geven op grond van de gebruikte onderzoeksmethode. Ten aanzien van het vrij te geven merendeel van het plangebied kan de aanwezigheid van archeologische sporen of resten nooit volledig worden uitgesloten. Mochten tijdens de graafwerkzaamheden toch archeologische waarden worden aangetroffen, dan dient hiervan melding te worden gemaakt conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet uit juli 2016 bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed). Het is verder raadzaam om ook de gemeente Renkum op de hoogte te stellen.