Uit het booronderzoek is gebleken dat de bodem binnen het plangebied bestaat uit een bouwvoor met daaronder al dan niet een verstoorde kleilaag waarin recente puinresten zijn waargenomen. Met daaronder, en in boringen 3 en 4 direct onder de bouwvoor, natuurlijke kleiafzettingen. In boring 2 zijn in de natuurlijke afzettingen twee humeuze niveaus aangetroffen. In boring 5 is in de natuurlijke kleiafzettingen, op een diepte van 1,5 m -Mv (1,94 m -NAP), een 0,25 m dikke veraarde veenlaag aangetroffen. Boring 6 wijkt af van de overige boringen. Hier zijn in de klei puinresten aangetroffen tot een diepte van 1,9 m -Mv (2,47 m -NAP). Hieronder bevindt zich een sterk slibhoudende amorfe veenlaag. Vermoedelijk betreft de slibhoudende veenlaag de grachtbodem van de bij de historische boerderij behorende gracht en betreft het puinhoudende kleipakket de grachtdemping. Het veenpakket dat is aangetroffen in boring 5 is vermoedelijk ook te relateren aan de gracht. Gezien de diepte waarop het veen is aangetroffen, ruim 0,5 m hoger dan het veenpakket in boring 6, en het feit dat het veen in boring 5 niet slibhoudend is, lijkt het niet een grachtbodem te betreffen, maar een natuurlijke vulling van de gracht.