Nederzettingssporen op de kwelder Haak Noord, vindplaats 1: Marssum-It Aldlân

Kader Om de infrastructuur en daarmee de bereikbaarheid van Leeuwarden te verbeteren wordt een nieuwe rijksweg aangelegd tussen de huidige A31 bij Marssum en de N31 bij Hemriksein (Wâldwei). Dit project staat bekend als de ‘Haak om Leeuwarden’. Uit proefsleuvenonderzoek is gebleken dat op vindplaats 1 Marssum-It Aldlân goed geconserveerde archeologische resten uit diverse perioden aanwezig zijn. Door de aanleg van de weg zal naar verwachting een deel van de daarbij behorende archeologische resten verloren gaan. Binnen het tracé van de nieuwe weg is vindplaats door middel van een opgraving onderzocht. Het onderzoeksgebied is in 16 werkputten onderverdeeld en in twee vlakken opgegraven. Op enkele plaatsen is nog een derde vlak aangelegd. Er zijn lange profielen gedocumenteerd. Ten noorden van het opgegraven gebied is een booronderzoek uitgevoerd.

Terrein en landschap De vindplaats ligt aan de oostelijke rand van Westergo. Aan het eind van de Midden IJzertijd of het begin van de Late IJzertijd was de kwelder hoog genoeg opgeslibd voor bewoning. De vindplaats lag niet op een hoger gelegen deel van de kwelder, zoals oeverwallen of kwelderwallen. Door vertrapping en aanrijking met nederzettingsafval en mogelijk ook bemesting is de top van de kwelderafzettingen opgenomen in de cultuurlaag. De cultuurlaag is afgedekt door jongere kwelderafzettingen die te relateren zijn aan de Middelzee. De basis van de Middelzeeafzettingen is eveneens opgenomen inde cultuurlaag. Uit het botanisch onderzoek blijkt dat de kwelders rond Marssum al zeer ver ontwikkeld waren met naast de middel tot hoge kwelders ook behoorlijk zandige kwelderwallen. Er was sprake van sterk ‘verouderde’ kwelders, waarbij zelden overstroming plaatsvond. De kwelders waren begroeid met een typische kweldervegetatie met veel grassen en ganzevoetachtigen.

Bewoningsgeschiedenis De aangetroffen resten dateren uit de Vroege-Midden IJzertijd en de periode vanaf de overgang van de Midden naar de Late IJzertijd tot en met de 7e eeuw na Chr. Er zijn vijf fasen onderscheiden. De oudste aanwijzingen voor menselijk invloed in het gebied betreffen brandlaagjes in de kwelderafzettingen en vertrapte oeverzones langs een geul. Deze worden aan de Vroege of Midden IJzertijd (9e -5e eeuw voor Chr.) toegeschreven. De meeste sporen dateren uit fase 2 (Late IJzertijd-Vroeg Romeinse tijd; 150 voor Chr. - 100 na Chr.). Uit deze periode zijn er enkele rechthoekige terreinen herkend. Deze terreinen zijn omringd door mestrijke sloten, waaruit veel vondstmateriaal is verzameld, dat als nederzettingsafval is te bestempelen. Binnen de rechthoekige terreinen zijn geen ophogingslagen aangetroffen en ook resten van gebouwen ontbreken. Vermoedelijk werd in het direct noordelijk aangrenzende gebied gewoond. Uit de latere bewoningsperioden (Midden Romeinse tijd - Vroege Middeleeuwen) zijn dergelijke erfjes niet onderscheiden. Uit de aanwezigheid van tal van nederzettingssporen zoals kuilen en waterputten en het vele vondstmateriaal blijkt dat in het omringende gebied werd gewoond. Binnen Westergo is dit de enige bekende vindplaats waar de bewoning doorliep in de Laat Romeinse tijd en de Vroege Middeleeuwen. Tot nu toe lijken vindplaatsen in Westergo in de Laat Romeinse tijd te worden verlaten en wordt uitgegaan van een bewoningshiaat in de 4e eeuw na Chr. Binnen een groter gebied rondom het opgegraven wegtracé komen archeologische resten voor. De cultuurlagen strekken zich tot zeker 100 m richting het noorden uit. In het oostelijk gelegen perceel zijn aanwijzingen gevonden voor een huisterp of podium. Ten zuiden van vindplaats ligt een afgegraven terp bij de Andringastate. Alleen aan de westzijde lijkt de grens van het bewoonde/gebruikte gebied te zijn bereikt.

Materiele cultuur Het vondstmateriaal bestaat voor het grootste deel uit keramiek. Het gaat om vaatwerk, keramische artefacten en verbrande leem (zgn. huttenleem). Het meeste aardewerk is lokaal geproduceerd. Een deel van het aardewerk is geïmporteerd vanuit het Romeinse Rijk en Duistland. Het meeste vaatwerk zal als kookpot of voorraadpot gebruikt zal zijn. Bijzondere vormen zoals trechters en zeven duiden op de productie van kaas. De spinsteentje en weefgewichten werden gebruikt bij de verwerking van wol. Verder zijn er speelsteentjes gevonden, die vaak van bijgewerkte scherven zijn gemaakt. Ook zal aardewerk een rol hebben gespeeld bij bepaalde rituelen. De vindplaats heeft ook veel dierlijk bot opgeleverd. De verhouding tussen rund en schaap is vergelijkbaar met de gegevens die bekend zijn van andere terpen uit deze periode. Ook zijn resten van varken, paard, hond en vogels aangetroffen. Het bot betreft voor een groot deel slachtafval. Daarnaast zijn botten bewerkt tot werktuigen zoals een hak van elandgewei en speelgoed. Uit enkele bijzondere vondstcomplexen blijkt dat dieren(botten) eveneens een rol speelden bij rituelen. De metaalvondsten betreffen o.a. Romeinse munten en fibulae. Twee bijzondere vondsten zijn een hengsel van een bronzen situla met daarop een vrouwenhoofd en een stuk paardentuig met een gestileerd paardenhoofdje. Dat op de vindplaats metaal werd bewerkt, blijkt uit de metaalslakken en resten van een smeedhaard. Van natuursteen zijn vooral veel delen van maalstenen gevonden. Deze zullen zijn geïmporteerd vanuit het Duitse Eifel gebied. In een aantal waterputten zijn resten van houten constructies gevonden. Hiervoor gebruikte men vooral eik, maar ook els en berk. Voor vlechtwerkconstructies werd hazelaar gebruikt. Bijzondere vondsten zijn een kraaltje van rode glaspasta en eierschalen die in een waterput gevonden werden.

Voedseleconomie Men leefde van een gemengd agrarisch bedrijf, de bewoners zullen grotendeels zelfvoorzienend zijn geweest. De kwelders boden goede graasmogeljkheden voor het vee. Runderen en schapen maakten het grootste deel uit van de veestapel. Beide diersoorten leverden melk en werden gegeten. Daarnaast werden varken en paard gegeten. Ook stond er vis op het menu, zoals blijkt uit de vondst van een kabeljauw en een kleine platvis. In Marssum-It Aldlân is de rol van cultuurgewassen en mogelijk geassocieerde onkruiden duidelijk hoger dan gemiddeld in het terpengebied het geval is. De botanie wijst op een intensief gebruikte zone, waar verschillende soorten gewassen werden verwerkt en mogelijk verbouwd en waar verbranding één van de manieren was om van afval af te komen. Emmertarwe, gerst, vlas en huttentut werden lokaal verbouwd, voor hennep geldt dat waarschijnlijk ook. Broodtarwe en rogge kunnen van elders aangevoerd zijn

Identifier
DOI https://doi.org/10.17026/dans-xg8-zhvm
PID https://nbn-resolving.org/urn:nbn:nl:ui:13-9duo-bw
Metadata Access https://easy.dans.knaw.nl/oai?verb=GetRecord&metadataPrefix=oai_datacite&identifier=oai:easy.dans.knaw.nl:easy-dataset:65411
Provenance
Creator Hielkema, J.B.
Publisher RAAP Archeologisch Adviesbureau BV
Contributor RAAP Archeologisch Adviesbureau BV
Publication Year 2016
Rights info:eu-repo/semantics/openAccess; License: http://creativecommons.org/licenses/by/4.0; http://creativecommons.org/licenses/by/4.0
OpenAccess true
Representation
Language Dutch; Flemish
Resource Type Dataset
Format application/msword; image/jpeg; access / mdb; mapinfo / tab; dbase / dbf
Discipline Ancient Cultures; Archaeology; Humanities
Spatial Coverage (5.717 LON, 53.205 LAT); It Aldlân; Marssum; Gemeente Menameradiel; Fryslân