Eindrapportage archeologisch verkennend booronderzoek (14293.002) Cambridgelaan (ong.) te Utrecht

Resultaten inventariserend veldonderzoek De resultaten van het inventariserend veldonderzoek (IVO, verkennende fase) laten zien dat er binnen het graslandperceel nauwelijks bodemverstorende ingrepen zijn uitgevoerd/er over het algemeen sprake is van een intacte bodemopbouw en komt goed overeen met wat verwacht werd op basis van het bureauonderzoek. De onderste aangetroffen type facies betreffen fijnzandige dekzandafzettingen, met in de top van het zwak golvende paleodekzandlandschap een goed bewaard gebleven veldpodzolbodem. Bedding- dan wel restgeulafzettingen behorend tot/gesedimenteerd tijdens de actieve fase van de Zeist stroomgordel, zijn in ieder geval niet aangetroffen. De uiterste begrenzing van deze stroomgordelzone moet dan waarschijnlijk ook meer in zuidelijke tot zuidoostelijke richting worden gezocht.

De top van de dekzandafzettingen bevindt zich gemiddeld op een diepte van circa 120 cm -mv (vanaf gemiddeld 0,4 m +NAP). Het dekzand bevindt zich ten opzichte van NAP meest hoog in het centrale tot noordwestelijke deel van het plangebied, op circa 0,75/0,8 m +NAP, waarbij het mogelijk gaat om een dekzandrug/-welving. Het hierboven gelegen veenpakket is hier ook het minst dik. Dit pakket bestaat verder over het algemeen uit gemiddeld 35 cm dik en in zuidelijke richting iets toenemend naar gemiddeld 45 cm, bovenin kleiig veen en naar onderen toe puur mineraalarm, amorf veen. Het voorkomen van klei in het bovenste gedeelte betreft waarschijnlijk enige influx van over-stromingsklei tijdens het begin van de actieve fase van de Zeist stroomgordel (einde Late-Bronstijd), als de rivier tijdens hoogwater buiten zijn oevers treed.

Afzettingen gesedimenteerd tijdens de actieve fase van de Zeist stroomgordel zijn verder aanwezig vanaf een diepte van gemiddeld 80 cm -mv (Vanaf circa 0,7 m +NAP tot circa 1,6 m +NAP als huidig maaiveld van het graslandperceel). Het betreft een afdekkend kleipakket, bestaande uit bovenin zwak zandige klei die naar onderen toe geleidelijk overgaat in matig siltige klei. Dat het bovenste gedeelte kalkarme, zwak zandige klei betreft geeft aan dat het gaat om oeverachtige afzettingen. Hieronder liggen beduidend zwaarder getextureerde komafzettingen. Kennelijk heeft tegen het einde van de actieve fase van de Zeist stroomgordel (in de Romeinse tijd) oeverwalvorming plaatsgevonden buiten de begrenzing van het stroomdal, dat ingesneden ligt in het dekzandlandschap. Wellicht dat tegen het einde van de actieve fase van de Zeist stroomgordel een overgang had plaatsgevonden naar een netto aggraderend systeem, waardoor ook crevassedoorbraken konden plaatsvinden die verder ten westen/noordwesten zijn aangetroffen (direct ten westen van de begrenzing van de bebouwing van het universiteitsterrein de Uithof, op een terrein waar archeologische vindplaatsen zijn aangetroffen uit zowel de Vroege- als Late-Prehistorie en reeds behandeld is tijdens het eerder uitgevoerde bureauonderzoek). Mogelijk dat de gevormde oeverwalgronden aan het einde van de actieve fase dan wel nadat de Zeist stroomgordel verlaten was, gezien werden als voldoende geschikte bewoningslocaties.

Oppervlakkige/ondiepe verstoringen, welke zich beperken tot de bovengrond (minimaal 35 cm, maximaal 60 cm), zijn alleen waargenomen in de uiterst noordoostelijke hoek/strook van het gras-landperceel (boringen 8, 10 en 11). Dit terreindeel is vermoedelijk tijdelijk in gebruik is geweest als bouwterrein/voor opslag van bouwmaterialen. Ter plaatse van de noordelijke strook van het plangebied, ter plaatse van het fietspad en naastgelegen berm, is de oorspronkelijke top van het pakket fluviatiele afzettingen wel reeds vergraven en is het terreindeel verder opgehoogd, ten behoeve van het realiseren van de huidige inrichting als onderdeel van het universiteitsterrein De Uithof (infrastructurele werken met de aanleg van het naastgelegen wegtracé, fietspad en berm). De top van de dekzandafzettingen, waarvoor een hoge archeologische verwachting geldt voor de perioden (Laat-)Paleolithicum t/m Laat-Neolithicum, is in ieder geval nog wel onaangetast aanwezig, op een diepte van circa 175 cm -mv (circa 0,75 m +NAP).

Conclusie Geconcludeerd wordt dat het graslandperceel (daarmee het merendeel van het plangebied en uitgezonderd de noordelijke strook van het plangebied (fietspad en naastgelegen berm)), vanwege de vrijwel intacte oorspronkelijke bodemopbouw (bodemverstorende ingrepen veelal beperkt tot de huidige bouwvoor), zijn hoge verwachting op het voorkomen van archeologische resten uit de perioden (Laat-)Paleolithicum t/m Laat-Neolithicum behoudt. Tevens dient voor de perioden Romeinse tijd t/m Late-Middeleeuwen (einde van de actieve fase van de Zeist stroomgordel en periode erna) de lage verwachting (op basis van het in het bureauonderzoek gespecificeerde verwachtingsmodel) bijgesteld te worden naar een middelhoge verwachting. Daarmee kunnen in het graslandperceel (merendeel van het plangebied) twee verschillende potentiële archeologische vondst-/sporenniveaus onderscheiden worden, betreffende de top van de dekzandafzettingen en de top van de oeverafzettingen. Archeologische sporen en in situ gelegen resten kunnen daarmee al direct onder de huidige bouwvoor worden aangetroffen (vanaf circa 30 cm -mv). Alleen voor de noordelijke strook van het plangebied (fietspad en naastgelegen berm) geldt dat de oeverafzettingen reeds merendeels zo niet geheel zijn verstoord/vergraven, en daarmee het potentiële archeologische vondst-/sporenniveau voor de perioden Romeinse tijd t/m Late-Middeleeuwen. Alleen eventuele restanten van dieper doorlopende sporen kunnen mogelijk nog wel intact worden aangetroffen. Voor de noordelijke strook van het plangebied geldt dan ook dat voor deze perioden de verwachting bijgesteld dient te worden naar een lage dan wel geen verwachting, echter de hoge verwachting voor de perioden (Laat-)Paleolithicum t/m Laat-Neolithicum blijft wel behouden (intact dekzandniveau).

Advies Op grond van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek wordt door Econsultancy de aanbeveling gedaan om binnen het plangebied een vervolgonderzoek te laten uitvoeren. Ter plaatse van het graslandperceel, en daarmee binnen het merendeel van het plangebied, is namelijk sprake van een vrijwel intacte oorspronkelijke bodemopbouw binnen het plangebied, waardoor het zijn hoge verwachting behoudt op de aanwezigheid van archeologische resten en/of sporen (middelhoge verwachting voor de perioden Romeinse tijd t/m Late-Middeleeuwen en hoge verwachting voor perioden (Laat-)Paleolithicum t/m Laat-Neolithicum. Geadviseerd wordt het vervolgonderzoek te laten uitvoeren in de vorm van een waardestellend proefsleuvenonderzoek, waarbij vooralsnog uitgegaan moet worden van twee potentiële archeologische sporenniveaus. Het doel hiervan dient te zijn de intactheid, spreiding, diepte en mate van verstoring van archeologisch kansrijke niveaus in kaart te brengen, eventuele vindplaatsen op te sporen, en op basis daarvan inzichtelijk te maken wat de consequenties zijn van de voorgenomen plannen op mogelijke archeologische resten. Voor dit onderzoek dient een door de bevoegde overheid goedgekeurd Programma van Eisen te zijn opgesteld, waarin is vastgelegd waaraan het onderzoek moet voldoen.

Behoud van eventueel aanwezige archeologische waarden is alleen mogelijk als er archeologie-vriendelijk gebouwd wordt door ontgravingen te beperken tot de huidige bouwvoor (bovenste 30 cm). In de praktijk zal dit lastig uitvoerbaar zijn, gezien de verwachte wens te gaan bouwen op de vaste ondergrond (met funderingen van het studentencomplex die op een diepte van circa 4,2 m minus het huidig maaiveld komen te liggen). Voor de delen van het plangebied die onbebouwd blijven is dit mogelijk wel uitvoerbaar. Als kantekening dient gemeld te worden dat, wanneer er gekozen wordt voor grootschalige ophoging, er zetting/verblauwing kan optreden en daarmee aantasting van archeologische waarden (indien aanwezig).

Voor de noordelijke strook van het plangebied (fietspad en berm) geldt dat de hoge verwachting behouden blijft voor de perioden (Laat-)Paleolithicum t/m Laat-Neolithicum, waarbij archeologische resten en sporen uit deze perioden intact kunnen worden aangetroffen in de top van de dekzandafzettingen. Ten opzichte van het huidige maaiveld liggen deze op een aanzienlijke diepte (circa 175 cm -mv). Door de initiatiefnemer dient bepaald te worden of hier bodemverstorende ingrepen ten behoeve van de gewenste inrichting tot deze diepte zullen reiken. Behoud van eventueel aanwezige archeologische waarden is hier mogelijk indien bodemingrepen niet dieper dan 150 cm -mv worden uitgevoerd (waarmee een bufferzone wordt gehanteerd van 25/30 cm boven het dekzandniveau).

Identifier
DOI https://doi.org/10.17026/dans-23b-9zxq
PID https://nbn-resolving.org/urn:nbn:nl:ui:13-ut-8vor
Metadata Access https://easy.dans.knaw.nl/oai?verb=GetRecord&metadataPrefix=oai_datacite&identifier=oai:easy.dans.knaw.nl:easy-dataset:237112
Provenance
Creator Broeke, EMILE ten
Publisher Econsultancy
Contributor Broeke, EMILE ten; ir. Emile ten Broeke (Econsultancy)
Publication Year 2022
Rights info:eu-repo/semantics/restrictedAccess; License: http://dans.knaw.nl/en/about/organisation-and-policy/legal-information/DANSLicence.pdf; http://dans.knaw.nl/en/about/organisation-and-policy/legal-information/DANSLicence.pdf
OpenAccess false
Representation
Language Dutch; Flemish
Resource Type Text
Format application/pdf
Discipline Ancient Cultures; Archaeology; Humanities
Spatial Coverage (5.174 LON, 52.083 LAT); Netherlands; Utrecht; Cambridgelaan