Drieduizend jaar bewoningsgeschiedenis van oostelijk Noord-Brabant

Deze publicatie over locatiekeuze en bewoningsdynamiek tussen 1500 v.Chr. en 1500 n.Chr in oostelijk Noord-Brabant en de regio Weert-Nederweert maakt onderdeel uit van het project Oogst voor Malta dat in 2012 door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) is gestart. Aanleiding voor het project vormde de constatering dat de archeologische monumentenzorgcyclus op het onderdeel interpretatie en synthese stagneerde. Om dit te ondervangen laat de RCE rapportages van Malta-onderzoek analyseren en synthetiseren, zodat geografische, chronologische en thematische kennislacunes kunnen worden opgevuld, vragen uit de Nationale Onderzoeksagenda Archeologie (NOaA 2.0) kunnen worden beantwoord en nieuwe vragen kunnen worden geformuleerd. Op deze wijze wordt de kennis over de geschiedenis van Nederland niet alleen geactualiseerd maar ook aangevuld en waar mogelijk herzien. Op basis van 850 Malta-rapporten over gravend archeologisch onderzoek uit de periode 1997-2014 is een synthese geschreven over 3000 jaar locatiekeuze en bewoningsdynamiek in oostelijk Noord-Brabant en Weert-Nederweert. Het studiegebied heeft een oppervlakte van ruim 3118 km2 en omvat 44 gemeenten. Een belangrijk doel van onderhavig onderzoek is om de grote hoeveelheid data uit met name gravend onderzoek in het studiegebied te onttrekken aan de archeologische basisrapportages en deze in samenhang te presenteren en te interpreteren. De data zijn vervolgens gebruikt om bestaande modellen rondom locatiekeuze en bewoningsdynamiek in de periode late prehistorie tot en met middeleeuwen, die soms al decennia lang het archeologische debat domineren, tegen het licht te houden. Passen nieuwe gegevens van nederzettingen, grafvelden en cultusplaatsen in bestaande modellen, of moeten modellen worden heroverwogen of aangepast? Welke wetenschappelijke onderzoeksvragen zijn te formuleren die voortbouwen op vragen die in de periode 2005-2007 in de relevante NOaA-hoofdstukkenzijn gesteld? Het project en de aanpak van het onderzoek worden in het eerste hoofdstuk geïntroduceerd. Het studiegebied is op basis van landschappelijke kenmerken onderverdeeld in zes mesoregio’s. Uitgangspunt is dat landschappelijke omstandigheden een belangrijke factor vormen in de locatiekeuze en bewoningsdynamiek. In het tweede hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de inventarisatie van de rapporten is uitgevoerd. Het vertrekpunt voor alle bijdragen was een specifiek voor het project ingerichte database waarin de verzamelde digitale rapporten via een quickscan zijn ontsloten. De ingevoerde gegevens betreffen onder andere de opgravingslocatie en de aanwezigheid van informatie over complextypen uit verschillende archeologische tijdvakken. Gezien de verschillen in onderzoekstraditie en paradigma’s bij de bestudering van de opeenvolgende archeologische perioden leggen de auteurs van de afzonderlijke hoofdstukken verschillende accenten om de nieuwe kennis zo goed mogelijk voor het voetlicht te brengen. Ieder hoofdstuk start met de stand van kennis op het moment dat de Malta-wetgeving omstreeks 1997 officieel haar intrede deed. In hoofdstuk 3 wordt op basis van opgravingsgegevens en paleogeografische kaarten het landschap in relatie tot de bewoningsmogelijkheden verkend. Een belangrijk thema vormt de veronderstelde secundaire podzolisatie van grote delen van het Pleistocene zandlandschap van Oost-Brabant, die sterke invloed zou hebben gehad op zowel locatiekeuze als daarmee samenhangende bewoningsdynamiek. Kernvraag is of de secundaire podzolisatie daadwerkelijk heeft plaatsgevonden, en zo ja waar en wat de invloed daarvan is geweest? Er wordt betoogd dat secundaire podzolisatie of juist de aanwezigheid van een leemrijke bodem in het onderhavige studiegebied niet dé determinerende factor bij de locatiekeuze voor nederzettingen is geweest. Evenmin is vastgesteld dat doorzettende bodemdegradatie tijdens de ijzertijd geleid zou hebben tot het verplaatsen van nederzettingen naar de leemrijke gronden in de Romeinse tijd. In de hoofdstukken 4 en 5 komen achtereenvolgens de archeobotanie en de archeozoölogie aan bod. De vegetatieontwikkeling wordt geschetst van het midden-neolithicum tot nieuwe tijd. Hierbij staat de invloed van de mens op de vegetatie in de verschillende culturele perioden en de diverse regio’s centraal. Als bronnen worden de palynologische onderzoeken van veenprofielen en van vindplaatsen met waterkuilen, waterputten, greppels of grachten gebruikt. Hieruit komt een divers beeld naar voren. In het studiegebied zijn de afgelopen jaren bij archeologisch onderzoek eveneens veel nieuwe gegevens met betrekking tot vroegere fauna verzameld. Op basis van de archeozoölogie wordt inzicht gegeven in de typering en veranderingen in de fauna gedurende de (late) prehistorie, de Romeinse tijd en de middeleeuwen. Daaropvolgend worden in de hoofdstukken 6 tot en met 9 nieuwe gegevens bijeengebracht en geëvalueerd over achtereenvolgens de late prehistorie, de Romeinse tijd, de vroege en volle middeleeuwen en de late middeleeuwen. Daarbij is niet alleen gekeken naar nederzettingen, erven en boerderijen, maar ook grafvelden, cultusplaatsen en akkergebieden zijn meegenomen, voor zover hierover nieuwe kennis is verworven. Naast nieuwe kennis binnen de individuele perioden is nadrukkelijk ook gekeken naar de bewonings(dis)continuïteit tussen de verschillende perioden. Ten opzichte van de pre-Malta-situatie is voor alle perioden veel nieuwe kennis gegenereerd, mede dankzij een geografisch evenwichtiger verspreide dataset. Voor alle perioden geldt dat de nieuwe informatie heeft geleid tot een (regionaal) gevarieerder beeld wat betreft locatiekeuze en bewoningsdynamiek. Voor alle perioden gelden echter ook vergelijkbare beperkingen van de dataset. Zo wordt er vaak gedateerd op basis van het (vermeende) plattegrondtype, zonder dat de primaire sporen en vondsten goed zijn gepresenteerd en per structuur zijn gedateerd. Het dateren van gebouwplattegronden door middel van 14C-onderzoek wordt te weinig toegepast. Ook de onderzoeksmethodieken vormen soms een beperkende factor, zoals het feit dat slechts beperkte delen van een landschap worden opgegraven, waarbij steeds dezelfde keuzes worden gemaakt op basis van dezelfde overwegingen. Ten slotte wordt in hoofdstuk 10 in een synthese een lange-termijn beeld geschetst voor een periode van drie millennia, van 1500 v.Chr. tot 1500 n.Chr. Dit beeld is een herziening van bestaande bewoningsmodellen. Op basis van de gegevens uit de voorgaande hoofdstukken wordt in grote lijnen de inrichting van en veranderingen in het agrarische cultuurlandschap beschreven. Ook komen in dit kader thema’s als bodemvruchtbaarheid, leemgehalte en bodemdegradatie aan de orde. Van 1137 plattegronden van hoofdgebouwen, daterend uit het neolithicum tot en met de volle middeleeuwen, is onderzocht op welke bodemcategorie (naar vermoed leemgehalte) zij voorkwamen en vervolgens wat het relatieve aandeel was per bodemcategorie. Huislocaties zijn afgezet tegen de bodemcategorie waarop zij voorkomen, waardoor een beter inzicht in locatiekeuze voor nederzettingen per periode is ontstaan. Enkele conclusies uit de synthese zijn dat in de latere prehistorie en vroeg-Romeinse tijd niet zonder meer sprake is van zwervende erven, evenmin als in de vroege en volle middeleeuwen, dat in vrijwel alle perioden geclusterde erven en plaatsvaste bewoning bestaan, dat het bewoningspatroon dat bekend is uit de ijzertijd grotendeels in de vroeg-Romeinse tijd doorloopt en dat er in de middeleeuwen op het platteland woonplaatsen hebben bestaan die, vanuit de vroege tot in de volle middeleeuwen, eeuwenlang op dezelfde plaats hebben gelegen. Een belangrijke conclusie is ook dat landschappelijke factoren als het leemgehalte van de bodem een veel minder evidente rol hebben gespeeld in locatiekeuze en bewoningsdynamiek dan eerder gedacht. Vanaf de midden-bronstijd bevinden de woonplaatsen zich - in wisselende verhoudingen - zowel op leemarme, matig leemrijke en leemrijke gronden.

Identifier
DOI https://doi.org/10.17026/dans-xy4-eavh
PID https://nbn-resolving.org/urn:nbn:nl:ui:13-ir-eov8
Metadata Access https://easy.dans.knaw.nl/oai?verb=GetRecord&metadataPrefix=oai_datacite&identifier=oai:easy.dans.knaw.nl:easy-dataset:234246
Provenance
Creator Ball, E.A.G.; Jansen, R.
Publisher Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
Contributor Berkvens, R.; Haaster, H. van; Huijbers, A.; Kimenai, P.; Jong, TH. de; Tebbens, L.A.; BAAC; Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
Publication Year 2022
Rights info:eu-repo/semantics/openAccess; License: http://creativecommons.org/publicdomain/zero/1.0; http://creativecommons.org/publicdomain/zero/1.0
OpenAccess true
Representation
Language Dutch; Flemish
Resource Type Dataset
Format application/pdf; .csv
Discipline Ancient Cultures; Archaeology; Humanities
Spatial Coverage Netherlands