Paleolandschap en archeologie van het PWN duingebied bij Castricum

Het bodemarchief van het PWN duingebied bij Castricum bewaart de ‘sleutels’ voor de reconstructie van de landschaps- en bewoningsgeschiedenis van dit duingebied. De mens is in het verleden werkzaam geweest in het duinlandschap en heeft daar de vegetatieontwikkeling - en daarmee ook de duinvorming - beïnvloed. Geologisch gezien is het duingebied bij Castricum bijzonder omdat onder de duinen een oud zeegat voorkomt, namelijk het zeegat van het voormalige ‘Oer-IJ estuarium’. Dit oude getijdensysteem was tussen 4500 en 2000 jaar geleden actief in het gebied tussen Uitgeest en Castricum; Assendelft en Beverwijk; en Velsen en Amsterdam. Het getijdensysteem van het Oer-IJ had - via het toenmalige Flevomeer en de loop van het riviertje de Vecht tussen Muiden en Utrecht - contact met de voormalige hoofdloop van de rivier de Rijn, de huidige Oude Rijn. In de IJzertijd was het mogelijk om vanuit de Noordzee en de monding bij Castricum naar de bovenloop van de Rijn te varen. In de Romeinse tijd zandde de monding van het Oer-IJ geheel dicht en werd het achterliggende estuarium van de zee afgesloten. De grote getijde-geul tussen Beverwijk en Amsterdam slibde niet geheel dicht en uit deze restgeul ontstond - door afslag van met name de veenoevers zuidelijk van Assendelft en Zaandam - het IJ-meer. Dit meer (het gebied van de IJ-polders) is in 1876 drooggelegd door de mens. Tijdens en na de dichtzanding van de Oer-IJ monding bij Castricum (ijzertijd en Romeinse tijd) vormde zich in dit gebied zich lage kustduinen. Deze duinen worden de ‘Oude Duinen’ genoemd. De vorming van de Oude Duinen ging door tot aan de vroege middeleeuwen. Vanaf de late middeleeuwen werden de duinen steeds hoger en ontstonden er in het duingebied grote paraboolduinen. Deze reliëfrijke duinen worden de ‘Jonge Duinen’ genoemd. De laagopbouw van de Jonge en Oude Duinen in het PWN duingebied bij Castricum kwamen in de periode tussen februari 2001 en maart 2002 op acht plaatsen aan het daglicht. In die tijd werden in het duingebied acht grote bouwputten gegraven waarvan de putbodem tot in de top van de onderliggende Oer-IJ mondingafzettingen reikten. Deze bouwputten werden gegraven voor de ontmanteling van acht overbodig geworden pompinstallaties. De bouwputten voor de sloop van deze installaties bood de unieke kans om de ondergrond van het duingebied bij Castricum te bestuderen omdat grote schuine profielwanden ontsloten werden. In de profielwanden van deze ‘kijkgaten’ konden de duin- en strandafzettingen geologisch / sedimentologisch onderzocht worden. Ook kon vastgesteld worden of de mens op deze plaatsen actief geweest was en antropogene grondsporen had achtergelaten. Tijdens de veldopnamen in de bouwputten werden monsters genomen voor de datering van de diverse afzettingslagen en om de vegetatie van het paleolandschap te kunnen reconstrueren. 14C-monsters werden genomen uit de organisch rijke bodem- en veenlagen te dateren en OSL-monsters om de ouderdom van de tussen liggende duinlagen te bepalen. Ook de archeologische vondsten uit de bodem- en cultuurlagen leverden een belangrijke bijdrage aan de datering van deze lagen. Pollen- en macrorestenonderzoek werden verricht aan monsters die genomen waren uit de bodem- en cultuurlagen. Bij het paleobotanisch onderzoek werd speciaal gelet op de (archeo-) botanische preservatie van het organische materiaal in deze lagen en de invloed van de mens op de duinvegetatie-ontwikkeling. De acht bouwputten lagen in een noord – zuid raai. Deze raai lag precies over de oude monding (zeegat) van het Oer-IJ. Omdat de basis van de bouwputten niet dieper reikten dan de top van de strandzanden van het Oer-IJ (max. tot 2.5 m –NAP) zijn de waarnemingen van het veldonderzoek aangevuld met acht steekboringen tot 35 m onder maaiveld (ca. 30 m –NAP). De boringen zijn zoveel mogelijk gezet in de nabijheid van de putten om daarmee zo goed mogelijk aan te sluiten op veldopnamen in de bouwputten. De boorkernen van de steekboringen zijn lithologisch en sedimentologisch beschreven en het organisch materiaal in de verschillende lagen (schelpen / veenlagen) zijn gedateerd met behulp van de 14C-methode om de dichtzanding van het Oer-IJ zeegat te kunnen bepalen. In hoofdstuk 6 worden de geologische, paleobotanische en archeologische onderzoeksresultaten van deze studie geïntegreerd in de landschaps- en bewoningssynthese. In een speciaal hoofdstuk (hoofdstuk 7) wordt ingegaan op de vraag of het zeegat van het Oer-IJ in de vroeg Romeinse tijd open was en of er daar een bevaarbare scheepvaartverbinding bestond tussen de Romeinse forten Velsen 1 en 2 (Flevum) en de Noordzee. De geo-, bio- en archeolandschappelijke vragen die in hoofdstuk 1 (inleiding) aan de orde komen, worden beantwoord in hoofdstuk 8. Met de beantwoording van deze vragen worden de belangrijkste conclusies van dit onderzoek samengevat.

Identifier
DOI https://doi.org/10.17026/dans-zbn-6m7n
PID https://nbn-resolving.org/urn:nbn:nl:ui:13-0x-xz9c
Metadata Access https://easy.dans.knaw.nl/oai?verb=GetRecord&metadataPrefix=oai_datacite&identifier=oai:easy.dans.knaw.nl:easy-dataset:262729
Provenance
Creator Vos, P.C.; Eerden, R.A. van; Koning, J. de
Publisher Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
Contributor Bunnik, F.; Brinkkemper, O.; Bosman, W.; Deltares
Publication Year 2022
Rights info:eu-repo/semantics/restrictedAccess; DANS License; https://dans.knaw.nl/en/about/organisation-and-policy/legal-information/DANSLicence.pdf
OpenAccess false
Representation
Language Dutch; Flemish
Resource Type Text
Discipline Ancient Cultures; Archaeology; Geography; Geosciences; Geospheric Sciences; Humanities; Natural Sciences
Spatial Coverage (4.606W, 52.517S, 4.638E, 52.587N); PWN duingebied; Gemeente Castricum; Noord-Holland