Op basis van de resultaten van het booronderzoek kan worden geconcludeerd dat de bodem in het grootste deel van het plangebied bestaat uit een verstoorde toplaag (klei, veen of zand), met daaronder een kleilaag, een veenpakket en in de ondergrond (dieper dan de geplande ingreep) dekzand zonder podzol. Podzolbodems bevinden zich in hoger en droger gelegen dekzandgebieden. Dit waren in de periode steentijd (en vroege bronstijd) aantrekkelijke locaties voor bewoning. Het is onduidelijk waarom in het binnen het plangebied aangetroffen dekzand geen podzolering heeft plaatsgevonden. Een paar mogelijkheden zouden kunnen zijn dat de omstandigheden ter plaatse te nat waren voor podzolering, of dat de top van het dekzand deels verspoeld is, gezien de slechte sortering van het zand in een aantal boringen. Wat de archeologische relevantie van het dekzandniveau is, is dan ook moeilijk te zeggen. Op basis van het feit dat tijdens voorgaande onderzoeken in de directe nabijheid van het plangebied op verschillende locaties wel een (restant van een) podzolbodem is aangetroffen mag echter worden aangenomen dat de omstandigheden binnen het plangebied in de steentijd minder gunstig waren voor bewoning dan ter plaatse van de locaties waar podzolbodems zijn gevormd. Gezien de verstoorde toplaag in het overgrote deel van de boringen en het ontbreken van archeologische indicatoren wordt de top van de bodem (het middeleeuwse/nieuwe tijdse niveau) als archeologisch niet-relevant gezien.