Verkennend booronderzoek Winkelsteeg II Inventariserend Veldonderzoek (IVO-O) in vier deelgebieden binnen plangebied de Winkelsteeg, gemeente Nijmegen

Aanleiding en archeologische verwachting In opdracht van de afdeling Stadsontwikkeling van de gemeente Nijmegen heeft Bureau Archeologie en Bodemkwaliteit van de gemeente Nijmegen (BABN) in 2021 en 2022 een verkennend booronderzoek uitgevoerd binnen vier deelgebieden van het plangebied Winkelsteeg te Nijmegen. Het plangebied zal omgevormd worden van industrieterrein naar woon-werkgebied. Vooruitlopend op de definitieve plannen wil de opdrachtgever de in het gebied aanwezige archeologie in kaart brengen om zo tot een integraal afwegingskader te komen voor de verdere ontwikkeling van het gebied en de daarbij eventueel noodzakelijke archeologische vervolgstappen. De definitieve plannen zijn voor het grootste deel nog in ontwikkeling en nog niet vastgesteld. De te verwachte bodemingrepen zijn daarom nog niet bekend.

In de bureaustudie is een gespecificeerde archeologische verwachting opgesteld voor het plangebied. De iets lager gelegen zones met dekzanden hebben een gunstige structuur, zijn minder droogtegevoelig, en zijn daarmee preferent ten aanzien van de mogelijkheden voor landbouwactiviteiten. Voor deze gebieden wordt uitgegaan van een hoge archeologische verwachting (landbouwperioden). De hoog gelegen zones met dagzomende grindrijke afzettingen van de spoelzandwaaier kunnen als minder aantrekkelijk worden beschouwd, maar omdat de aanwezigheid van archeologische sporen niet kan worden uitgesloten wordt hier uitgegaan van een basisverwachting. Niet gerelateerd aan de bodemopbouw geldt in het noorden een specifieke verwachting op prehistorische graven en de aanwezigheid van een Romeins wegtracé. Daarnaast geldt in het meest zuidwestelijke deel en rondom de (voormalige) St. Theunismolenweg een hoge verwachting voor het aantreffen van archeologische resten uit de late middeleeuwen en nieuwe tijd. Tot slot zijn er verspreid over het plangebied resten van oorlogshandelingen uit de Tweede Wereldoorlog te verwachten.

Doel en methodiek Het doel van het verkennend inventariserend veldonderzoek is om de gespecificeerde archeologische verwachting nader aan te scherpen en te controleren en eventuele verstoringen in kaart te brengen. Daarbij dient inzicht te worden verkregen in de vormeenheden van het landschap en de aanwezigheid en diepteligging van de voor bewoning geschikte niveaus in het bodemprofiel vast te stellen, om zo de archeologische potentie van het plangebied vast te stellen. Aan de hand hiervan kan worden vastgesteld of toekomstige werkzaamheden kunnen leiden tot aantasting van eventueel aanwezige archeologische waarden of dat verder onderzoek noodzakelijk is. Tot slot heeft het onderzoek als doel een advies te formuleren over welke maatregelen dienen te worden getroffen in het plangebied in het kader van de gemeentelijke archeologische monumentenzorg.

Tijdens het veldonderzoek zijn in totaal 156 boringen gezet in een gelijkzijdig driehoeksgrid van 45x39 m, dat resulteert in 5,7 boringen per ha. De boringen zijn, waar mogelijk, gezet tot 0,30 m in de C-horizont (max. 2,2 m -mv) en uitgevoerd met een Edelmanboor met een diameter van 7 cm en in enkele gevallen een Riverside-boorkop met een diameter van 10 cm om door grindconcentraties heen te komen. De boringen zijn in het veld beschreven door een senior KNA-prospector, waarbij is gelet op kleur, textuur (grondsoort), oxidatie-en reductievlekken van ijzer en mangaan, bodemopbouw en archeologische indicatoren. De boringen zijn digitaal beschreven in het boorbeschrijvingssysteem Deborah en met een GPS driedimensionaal ingemeten. Deze methode is geschikt om de bodemopbouw en de gaafheid te bepalen. Met deze methode kan goed de aan- of afwezigheid van kansrijke of kansarme zones worden bepaald. ? Resultaten en advies deelgebied 1 - Stationsgebied Goffert In het zuidelijke deel van het plangebied ligt een zone met zeer sterk wisselende bodemprofielen die overwegend diep geroerd zijn. Dit deel van het onderzoeksgebied wordt aan vrijwel alle kanten omsloten door locaties die zijn aangewezen als plekken zonder archeologische verwachting. Ook voor deze tussenliggende zone mag op basis van bodemprofielen gekenmerkt door diepe intensieve verstoringen gesteld worden dat geen archeologische resten meer verwacht hoeven te worden. Hier wordt dan ook geen vervolgonderzoek geadviseerd. Uitzondering op bovenstaande is de meest zuidoostelijk randzone. De bodemprofielen zijn hier minder diep geroerd en de C-horizont ligt bovendien een stuk hoger dan in de aangrenzende zone. Voor dit deel van het plangebied blijft een verwachting op archeologische resten vanaf 0,35-0,70 m -mv; 16,17-17,59 m +NAP gehandhaafd. In het noordelijk deel van het onderzoeksgebied is, afgaand op de sterk vergelijkbare verstoringsdiepte, de mate van verstoring mogelijk beperkt. Niet alleen vanwege de betere conservering, maar ook vanwege de bekende en verwachte archeologische waarden is de kans op archeologische resten hier veel hoger. De archeologische potentie is hier hoog en archeologische resten (grondsporen) mogen worden verwacht vanaf 11,29 en 10,36 m +NAP of 0,30-2,10 m -mv. Gezien de uiteenlopende dieptes geeft de kaart waarop de diepte van de natuurlijke ondergrond staat aangeduid een genuanceerder beeld (Bijlage 3).

Voor de zones waar nog een verwachtingswaarde resteert, wordt geadviseerd bodemingrepen te beperken tot ca. 0,3 m (bufferzone) boven het archeologisch niveau. Dit betekent in de noordelijke zone: 0-1,80 m -mv of 10,66-11,59 m +NAP en in de zuidelijke zone: 0,05-0,40 m -mv of 17,89 m +NAP in het noorden daarvan tot 16,47 m +NAP in het zuiden daarvan. Indien dit niet mogelijk is wordt vervolgonderzoek geadviseerd in de vorm van karterend en waarderend proefsleuvenonderzoek.

Resultaten en advies deelgebied 2 - Gerstweg / Sint Teunismolenweg 15 Het bodemprofiel kan op hoofdlijnen worden onderverdeeld in twee profieltypen. Ter hoogte van het westelijke deel van het terrein is het gehele oorspronkelijke bodemprofiel ontgraven en ligt het ophogingspakket direct op een C-horizont zonder enige kenmerken van bodemvorming. Bij de overige boringen is tenminste een deel van een oorspronkelijk bodemprofiel aangetroffen (BC- of Bw-horizont is geïnterpreteerd en aanvullend soms een akkerlaag of bouwvoor). Op basis van het onderscheid tussen de twee profieltypen mag verwacht worden dat eventuele archeologische sporen in de ontgraven zone minder goed geconserveerd zijn. Hoewel daar meer van het bodemprofiel verdwenen lijkt te zijn, bevindt de top van de intacte bodem zich hier gemiddeld toch hoger dan ten noorden en westen ervan. De top van de natuurlijke afzettingen en het niveau van een eventueel sporenvlak bevindt zich daardoor op een hellend vlak vanaf het maaiveld tot 1,4 m -mv (9,98-11,50 m +NAP).

Geadviseerd wordt toekomstige bodemingrepen te beperken tot boven de natuurlijke ongeroerde ondergrond, incl. een buffer van 0,3 m. Dat komt neer op een diepte van 0 tot 1,10 m -mv (10,28-11,80 m +NAP). Wanneer dit niet mogelijk is, is het advies dit terrein volgens de gangbare leidraden te onderzoeken door middel van een proefsleuvenonderzoek.

Resultaten en advies deelgebied 5 - Sportpark Vossendijk Noordoostelijk van de Winkelsteegseweg is onder een geroerde toplaag sprake van een redelijk intacte profielopbouw waarvan de kenmerken sterk vergelijkbaar zijn met die ter hoogte van de recente opgraving juist ten oosten van het terrein. De kans dat nederzettingssporen doorlopen tot in dit terrein is groot, waarbij ook hier redelijk intacte sporen verwacht mogen worden. Vanaf ca. 0,60 en 1,00 m mv (9,20-9,80 m +NAP) kunnen in de oude akkerlaag aan eventuele grondsporen te relateren vondsten verwacht worden. De grondsporen zelf worden verwacht in de top van de natuurlijke ondergrond vanaf ca. 0,6-1,3 m -mv (8,80-9,79 m +NAP). De sterk vergelijkbare bodemprofielen en een onderliggende oude(re) akkerlaag zijn aanwijzingen voor een goede conservering en redelijk in-situ vondsten. De hoge archeologische verwachting, gecombineerd met de goede conserveringsomstandigheden maakt dat de archeologische potentie hier daarom bijzonder hoog is. Zuidwestelijk van de Winkelsteegseweg is de bodemopbouw veel minder intact en is de kans op intacte archeologische sporen lager. Het bodemprofiel bestaat steeds uit een A/C-profiel met een sterk heterogene A die abrupt over gaat in de C, zonder BC of andere overgangslagen. De combinatie van de basisverwachting en lage verwachting, gecombineerd met een slechte conservering, maakt dat de archeologische potentie hier laag is.

Voor het gebied ten noordoosten van de Winkelsteegseweg wordt geadviseerd grootschalige bodemingrepen te beperken tot 0,30 m (buffer) boven de natuurlijke ondergrond (0,3-1,0 m -mv of 9,10-10,09 m +NAP). Op deze manier ontstaat een kleine veiligheidsbuffer ten opzichte van eventuele grondsporen en zijn eventuele vondsten in de oude akkerlaag ook beschermd. Mogelijk kunnen kleinere en meer lokale bodemingrepen (bijv. kabels en leidingen) wel worden toegestaan tot op het sporenniveau. Wanneer het niet mogelijk is bodemingrepen te beperken tot de hier aangegeven grenzen wordt geadviseerd om eventueel aanwezige resten op te sporen, in kaart te brengen en te waarderen middels een inventariserend veldonderzoek in de vorm van proefsleuven. Voor het zuidwestelijk deel wordt o.b.v. de lage archeologische potentie geen vervolgonderzoek meer geadviseerd.

Resultaten en advies deelgebied 7 - Nieuwe Dukenburgseweg 21 (Uitbreiding archeologisch depot) De resultaten van het booronderzoek sluiten goed aan op zowel de verwachtingskaart alsook de resultaten van het onderzoek op het aangrenzend terrein. Op basis van het vooronderzoek kon een dun pakket dekzand worden verwacht, waarin zich nog resten van de B-horizont bevinden, die bovendien afgedekt zijn door een akkerdek, waardoor de conservering bovengemiddeld goed is. Dit kon met het booronderzoek worden bevestigd. De verwachting is dat de sporen vanaf 1,00-1,65 m -mv (9,70-10,35 m +NAP) en vondsten vanaf 0,80-1,20 m -mv (10,20-10,45 m +NAP) uit het naastgelegen terrein zich ook in onderhavig onderzoeksgebied bevinden aangezien zij bij het proefsleuvenonderzoek nog niet begrensd zijn.

Geadviseerd wordt eventuele toekomstige bodemingrepen te beperken tot 0,50 m -mv ofwel 10,80 m +NAP, de bovengrens van de oude akkerlaag. Daarmee zijn vondsten in deze laag beschermd en is een buffer van tenminste 0,30 m aanwezig ten opzichte van de verwachte grondsporen. Wanneer dit niet mogelijk is, wordt geadviseerd om allereerst een karterend en waarderend proefsleuvenonderzoek uit te voeren om de archeologische waarde van het terrein definitief vast te stellen, waarbij een eventuele doorstart naar een opgraving tot de mogelijkheden zou moeten behoren.

Identifier
DOI https://doi.org/10.17026/dans-x2b-abtw
PID https://nbn-resolving.org/urn:nbn:nl:ui:13-g8-sfyd
Metadata Access https://easy.dans.knaw.nl/oai?verb=GetRecord&metadataPrefix=oai_datacite&identifier=oai:easy.dans.knaw.nl:easy-dataset:272327
Provenance
Creator van de Geer, P.
Publisher gemeente Nijmegen
Contributor Nijmegen, GEMEENTE; gemeente Nijmegen (gemeente Nijmegen)
Publication Year 2023
Rights info:eu-repo/semantics/restrictedAccess; License: http://dans.knaw.nl/en/about/organisation-and-policy/legal-information/DANSLicence.pdf; http://dans.knaw.nl/en/about/organisation-and-policy/legal-information/DANSLicence.pdf
OpenAccess false
Representation
Language Dutch; Flemish
Resource Type Dataset
Format application/pdf; application/x-cmdi+xml
Discipline Ancient Cultures; Archaeology; Humanities
Spatial Coverage (5.820 LON, 51.820 LAT); Netherlands