Een groot deel van het onderzoeksterrein kon niet worden onderzocht als gevolg van de aanwezige verharding en bebouwing. Hier kan dus niet worden vastgesteld of er sprake is van een intacte bodem met daarin mogelijk archeologische resten, of dat de bodem (deels) is verstoord. Daar waar w´el geboord kon worden, is in vier boringen een intacte bodemopbouw waargenomen (boring 3, 4, 5 en 7). In boring 7 is een archeologische indicator gevonden in de vorm van verbrand graniet. Boring 5 toont een iets afgetopte bodemopbouw en bij de boringen 1 en 2 is de bodem verstoord.Omdat een deel van het terrein niet onderzocht kon worden, is niet duidelijk in hoeverre de bodemopbouw hier verstoord is ten gevolge van de aanwezige verharding, riolering en bebouwing. Omdat in de meeste boringen een (deels) intacte bodemopbouw aanwezig is en er bovendien een archeologische indicator is aangetroffen, bevelen wij archeologisch vervolgonderzoek aan.Dit vervolgonderzoek moet antwoord geven op de vraag:1 Is de bodemopbouw onder de verharding intact?2 Bevinden zich onder de verharding archeologische indicatoren?3 Wat is de aard en datering van de eventueel aanwezig indicatoren?Het vervolgonderzoek kan plaatsvinden in de vorm van booronderzoek. Het kan echter ook als proefsleuvenonderzoek worden uitgevoerd al dan niet gelijktijdig met het verwijderen van de verharding. Over de te nemen vervolgstappen beslist het bevoegd gezag.
Date: 2005