Aanleiding voor het onderzoek in het voornemen tot de aanleg van een bedrijventerrein in het Polderveld als onderdeel van het ontwikkelingsplan Trekkersveld III. Het overkoepelend gezag, de provincie Flevoland, heeft op grond van bestudering van de resultaten uit het IVO (Inventariserend Verkennend Onderzoek) fase 1 en IVO fase 2 vastgesteld dat in het onderzoeksgebied de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden verder dient te worden onderzocht. De verwachting is dat in het plangebied mogelijk (bewonings)sporen uite de perioden Mesolithicum tot Vroeg-Neolithicum en uit de periode Laat-Neolithicum tot Vroege Bronstijd kunnen worden aangetroffen. Daartoe heeft bureau Haskoning Nederland B.V. aan ARC bv (Archaeological Research & Consultancy) opdracht te geven tot het uitvoeren van een waarderend onderzoek. Het veldwerk heeft plaatsgevonden van 16 tot en met 24 oktober 2006 en is uitgevoerd door dr. H. Buitenhuis en drs. ing. G.J. de Roller van ARC bv.Aanbeveling:Uit het onderzoek valt te concluderen dat er in het onderzochte terrein een oud, mogelijk mesolitisch, oppervlak aanwezig is. De top van dit oppervlak is echter vaak verstoord. Wel lijkt het erop, dat de oorspronkelijke structuur van zandkoppen en geulen duidelijk aanwezig is. In dit oude oppervlak zijn restanten van menseljke activiteiten aangetroffen. Er valt echter alleen bij de boorpunten 98, 99, 105 en 106 een concentratie van indicatoren in relatie met een onverstoorde bodem aan te duiden, een mogelijk in de omgeving van boorpunten 231 en 245. Het terrein heeft een potentiele waarde voor een fundamentele bestudering van het oude, mesolitische landschap. In de waardering volgens de KNA en mede na overleg met de provinciaal archeoloog, drs. A.A. Kerkoven en dhr. Ph. Visser, is geconcludeerd dat de mogelijke locatie van vindplaatsen bij boorpunten 105 en 231 in archeologisch opzicht behoudenswaardig is. Daarom wordt aanbevolen het terrein vrij te geven voor de voorgenomen bowactiviteiten die voornamelijk zullen bestaan uit heiwerkzaamheden en het graven van sleuven voor de utiliteitsleidingen. De mogelijke vindplaatslocaties dienen echter nader te worden onderzocht. Gezien de diepte van de vindplaats, 150–230 cm beneden maaiveld, en de voorgenomen activiteiten verdient het daarom aanbeveling om, indien mogelijk, het terreindeel ter plaatse niet te verstoren, of indien hier toch wordt gegraven dit onder archeologische begeleiding te doen plaatsvinden. Een beslissing in deze dient te worden genomen door het bevoegd gezag.

Date: 2006